De geschiedenis van

Achlum

   
  De huizen en haar bewoners

Het dorp zelf, beschut tegen de hoge watervloeden, had zich gevormd aan de buitenkant van de kloostergracht, en dan nog in hoofdzaak rond het Jonkerschap. De kennis over de bebouwing reikt niet zo ver terug, doordat de eerste registratie dienaangaande van 1813 is. Daar onze omschrijving tot ongeveer 1900 gaat is het geen lange periode waarover wij kunnen meedelen.

Extract

uit het Relevé der gebouwde Eigendommen in de gemeente van Achlum bevattende alle gebouwen in en onder het dorp Achlum

Het Jonkerschap wordt min of meer als centrum van het dorp beschouwd. Er zijn schrijvers die menen dat de naam afkomstig is van landheren en grondeigenaren die hier wel samenkwamen. De schrijver W.B.S. Boeles geeft in "Vicariegoederen in Friesland" een andere uitleg van de naam Jonkerskip. Wat ons aannemelijk voorkomt, omdat het bij de pastorie zou kunnen passen. Hij schrijft dat de naam vermoedelijk afkomstig is van de Jonge, helper van de pastoor. Bijna iedere pastoor van een kerk had naast zich een vicaris, welke naam de laatste jaren in een kerkelijk ambt terug komt. Het was de helper van de pastoor, zijn rechterhand, een soort adjudant. Men heeft hem omschreven als: "De pastoor help enden bystandt toe dwaen in needen in nioed, als dat dy pastoor byorret, ende behoeff is in redelieke secken, als in missen toe dwaen, bicht tot heren, sacramenten to ministrien" (hij moest dus missen bedienen). Omdat hij meestal jonger, jongste, jonker was dan de pastoor en ondergeschikt aan deze, werd hij door het publiek als af­zonderlijke instelling beschouwd,  voornamelijk ook doordat hij vicariegoederen ter beschikking had en van de pacht kon leven. Het was een apart "schap" vandaar dat het volgens Boe1es meermalen als Jonkerschap werd genoemd. Het is niet uitgesloten dat de naam Jonkerskip hieraan ten grondslag ligt.

Het Jonkerschap was van oorsprong een grasveldje met aan de zuid­zijde de verhoging van de Slachtedijk die verder langs de vaart naar Paijezijl liep en aan de westzijde een vijftal woningen. Kort voor de woningen langs liep het Kerkepad naar de kerkhofdam. Het pad is in 1851 verbreed, zoals we zagen. De aanliggende woningen moesten ook toen de uitvoering betalen en dat waren er vijf. Deze vijf betaalden 1/3 en de kerkvoogden 2/3 zo vermeldt het gemeente archief, zodat er vijf wonirgen stonden. Maar er woonden meer gezinnen in deze vijf woningen. Aan de andere zijde van het pad, tegenover de Kerkhofdam, stond U.P. Draismaweg no. 1, een voor die tijd grote woning. De familie Draisma de Vries woonde er in het begin van de vorige eeuw toen ook de administratie van de assurantie maatschappij werd ingevoerd. Er woonde toen ook reeds een viertal gezinnen in. Er was een grote tuin achter het huis, gedeeltelijk als groentetuin in gebruik met enkele vruchtbomen. Aan de noord- ­en zuidzijde werd de tuin afgescheiden door een brede sloot en aan de west- en oostzijde door een 1.80 meter gemetselde muur. Het geheel gaf een voornaam aanzien.

Achlum, woning Foppe Draisma de Vries

Langs de achtererven van de woningen aan het Jonkerschap tussen deze erven en pastorietuin bevond zich de vrij brede Kerkhofopvaart die liep vanuit de dorpsvaart naar de Kerkhofdam. Na de tweede wereldoorlog is deze vaart gedempt en de ontstane ruimte is bij de achtererven van de woningen gevoegd. De opvaart zou in 1821 worden uitgebaggerd. De kosten moesten worden gedragen door vijf belanghebbenden, waaronder de kerk ea de pastorie. In de publicatie van de aanbesteding wordt gesproken over een "schiphuis" waarui t de "slatmodder" afgevoerd moest worden. Het is niet duidelijk geworden waar dit schiphuis zich heeft bevonden en van wie het was. Ook staat er in het bestek dat de aannemer uit de aanneemsom een viertal posten moest betalen en wel: 1. gereedschappen, 2. het hout, 3. het arbeidersloon en 4. de drank. Het laatste moest de aannemer blijkbaar ook ter beschikking van de arbeiders stellen, het wordt vreemd genoeg, afzonderlijk genoemd. Het lag in ieder geval, op dezelfde lijn als het loon, zo doet het zich voor.

De inzichten hierover zijn gelukkig veranderd want volgens de thans geldende Arbeidswet is het verboden de lonen van een bedrijf zelfs uit te betalen in een lokaal waar sterke drank wordt verkocht. Dit om de verleiding weg te nemen een deel van het loon hier te besteden. Dit even terzijde over het baggeren van de opvaart. Ons doel was de omstandigheden te vermelden over de woningen aan het Jonkerschap. Aan het Franekereind tussen de Oude Loop en de vaart naar Paijezijl was geen enkele bebouwing. In 1867 werd het eerste gebouw er neergezet en wel de chichoreifabriek.

Tegenover het Jonkerschap, naast een opslagplaats aan de vaart, stond een winkelpand dat er in het begin van de vorige eeuw ook reeds was. Er is, voor zover wij dit kunnen nagaan altijd een winkel in geweest. Daarnaast diende het in 1862 tevens als vee­stalling van een koemelker en stond de bewoner ingeschreven als "tapper" van alcoholica. Een winkelier Stellingwerf heeft er gewoond, wiens naam we in de vorige eeuw nog wel eens tegen­kwamen.

www.achlum.info

Over het hoge bruggetje.

Aan de overzijde van de Kerkhofopvaart stond de woning laatstelijk bewoond door de familie Posseth. Hij is na de tweede wereldoorlog afgebroken en stond pal tegen de rijbaan ongeveer een meter beneden de kruin van de weg. In 1873 werd het bewoond door drie gezinnen.

In jaren daarvoor is er een kruidenierswinkeltje in gevestigd geweest evenals de aan de overzijde van de weg staande winkel van de kleermaker en kapper. Het huidige dorpscafé is gebouwd in 1862 op de plaats van twee oude woningen, waarin de gebroeders Steenstra hun wagenmakerij in hadden gevestigd. De Steenstra's verhuisden naar een ander pand in het dorp, toen het café is gebouwd. Daarmee had Achlum een kapitaal dorpscafé dat het dorpsaanzien belangrijk verrrijkte. Ten westen hiervan woonde jaren lang de turfschipper van het dorp en ook is er een bakkerij in gevestigd geweest.

Verderop was de woning Dorpstraat 8 welke in 1813 bewoond werd door Rein Lubbert de Vries. Het huis werd later geschikt gemaakt voor bewoning van twee gezinnen, één gezin aan de voorzijde en een gezin aan de achterzijde. Hier heeft ook gewoond de oprichter van de chichoreifabriek de heer Willem Veldkamp. Het volgende pand was vanouds een wagenmakerij, het laatst als zodanig bewoond door de familie Zwaagstra. Dit had nog een oud aanzien tot het in het begin van de dertiger jaren door brand werd verwoest.

De plaats waar thans een nieuwe burgerwoning staat, Dorpsstraat no. 10, is één der oudste woonsteden van het dorp. Aan de westzijde hiervan heeft een vrij grote loods gestaan, waarin de bewoners van no. 10 een beroep hebben uitgeoefend. Het was voorheen een markante woning. Waarschijnlijk door de grote vraag naar woongelegenheid zijn er in het midden van de vorige eeuw vier wooneenheden van gemaakt, waar respectievelijk een schoenmaker, arbeider en koopman in woonden. Het was jaren daarvoor bewoond door een Pieter en Cornelis en  ook door Sikke Westra. Sommige van deze Westra's waren boeren en anderen hebben in een loods ernaast een leerlooierij gehad. In dit bedrijf had de familie in 1749 reeds een goed bestaan.

Rond de eeuwwisseling is het bewoneraantal teruggebracht en is de loods een graanmaalderij geworden. Het laatst was het geheel in gebruik bij de familie Lemstra. De loods stond vroeger dichter aan de vaart, ongeveer met de voorgevel op het midden van de weg. Dit was gemakkelijk voor het uitspoelen van de huiden, die in het ijkbad waren behandeld. Bij vernieuwing van de loods in de jaren twintig van de vorige eeuw is hij naar achteren geplaatst. Van het oude gebouw is niets meer over gebleven.

Ook het hiernaast gelegen pand, Dorpsstraat 12, is één der oudsten van het dorp. waar vroeger de Kooistra's in hebben gewoond en er een kruidenierswinkel in hebben gedreven. Het staat op een lage grondslag waaruit blijkt dat het heel oud moet zijn. Net als veel woningen in de jaren zestig van de vorige eeuw, is ook dit pand uitgebreid met enkele woon­eenheden, maar is het woongedeelte in de oude toestand terug­gebracht. Thans is er een timmerbedrijf in gevestigd.

Enkele percelen verder staat ook een winkelpand dat de stormen der tijden heeft doorstaan. Het is thans nummer 16, laatstelijk bewoond door de familie Riewalt. Het stond er in 1813 reeds. Het was een dubbele woning ook wel gebruikt als rentenierswoning van ene Anema. Aan de achterzijde is het in 1868 uitgebreid met enkele woningen, die reeds lang niet meer in gebruik zijn.

Op de hoek van de huidig genaamde Monnickenweg en de Dorpsstraat stond in 1813 een woonhuis met timmerwerkplaats van Auke Klazes Wiersma. Het was eèn woonhuis met een kleine werkplaats. In 1875 trok Wiersma er een naast staande woning bij, waar hij een werkplaats van maakte. De zaak ging nadien over naar Rients Westra, die veelal terpen kocht en de modder verkocht. Deze gooide de oude boel plat en bouwde er in 1899 de huidige timmerwinkel. Er stonden toen verder enkele arbeiderwoningen en op het eind van het doodlopende voetpad een woonhuis met timmerwerkplaats, later in gebruik als werkplaats voor de dorpsschilder.

www.achlum.info

www.achlum.info

Laten we dan even langs de bebouwing aan de overkant van de Dorpsvaart gaan waar voor 1813 slechts enkele woningen stonden. Het waren de woningen van het veehoudersbedrijf, laatstelijk bewoond door de familie De Vries aan de Tanjabuurt 4. Hier stond aanvankelijk één woning maar in 1860 zijn er twee woningen tegen aangebouwd. Ook de veestalling is later uitgebreid.

Ten westen hiervan lag oorspronkelijk een bij het bedrijf behorende boomgaard, met in de hoek tegen de dorpsvaart een prieeltje. In de boomgaard is in de dertiger jaren van deze eeuw een dubbele woning van rode steen opgetrokken. Er bevond zich tussen de boomgaard en de Bakkersteeg een opvaart die naderhand is gedempt.

Van de Bakkersteeg is het oudste gebouw de bakkerij, waar de dichter Harmen Sijtstra zijn jonge jaren heeft doorgebracht. De ten noorden hiervan staande dubbele woning en de diaconiewoningen er achter behoren tot de oudste woningen van het dorp. De diaconiewoningen zijn thans ingericht als kleedlokalen voor de erachter liggende sportvelden.

Verder zijn aan de noordzijde van de vaart in 1853 de woning Tanjabuurt 18 gebouwd en in 1869 de huidige woningen no. 27 tot en met 31. Daarvoor was die zijde gewoon weiland. Waar de naam Tanjabuurt vandaan komt is ons niet bekend geworden. Het moet in de jongste geschiedenis worden gezocht omdat de buurt nog maar ruim een eeuw oud is. Er heeft in het begin een Tanja in de laatst genoemde woningen gewoond waar wij het mee in verband brengen.

Van de woning met smederij ten zuid-westen van de Schapetille (Smidstille) is meer bekend. Zij staat tegen de brug en maakt deel uit van het bruggehoofd. De noordelijke zijmuur van de woning annex smederij vormt één geheel met de walbeschoeiing. Vroeger, we spreken dan van vorige eeuwen, was het noordelijk gedeelte, tegen het water, in gebruik als smederij. Het zuidelijk gedeelte van de woning en erachter een timmer- en wagenmakersbedrijf waren jaren in gebruik bij Fokke en Rients Bruinsma.

De woningen erachter, langs het water zijn later weer gebouwd.

Hier is ook verschil.in hoogte van de vloeren. De dochter van de laatste smid Van der Velde vertelt uit overlevering dat haar voorouders bij het verwerken van lang materiaal in de smederij de deur van het woonvertrek openden, omdat aan de voorzijde, door de hoogte van de oprit van de brug, geen ruimte was. De oprit van de brug was toen veel hoger.

Rond 1700 woonde er Pijter Siemons en later Rommert Pijters. De hiervoor genoemde dagboek schrijvende boer Jan Wijbes liet er ijzerwerk voor de bouw van zijn schuur maken. En er werd regelmatig ijzer voor de bruggen gemaakt. Omstreeks 1800 woonde er Eke Pijters of Pieters, die een jaar of wat floreenontvanger is geweest. Dat was in die dagen een nogal voorname functie. De familie nam in het begin van de vorige eeuw de achternaam Langius aan. En een knecht Tjeerd met de achternaam Van der Velde trouwde met een dochter van Langius.

De smid had behalve dat hij het beroep in deze woning uitoefende ook een schuur of loods aan de andere kant van de brug in gebruik. Doordat de opvaart van Monnickenbilt achter de schuur langsliep, was er tussen deze opvaart en de brug weinig ruimte. In 1925 is de opvaart gedempt en is de nieuwe huidige smederij op het uitgebreide perceeltje grond gebouwd. De eeuwen door gebruikte de smid de loods als opslagplaats van zijn materiaal en hield er tevens een varken en een aantal kippen.

Aan de zuidzijde, waar nu de kerk staat, grensde het perceel van de smid aan land dat behoorde bij de kloosterboerderij.

Verder langs de Slachtedijk, thans Monnikenweg, in de richting Arum, werden de woningen van Klein Kimswerd gebouwd in de jaren 1860-1865. In 1845 is de nieuwe lagere school er gebouwd maar zonder de onderwijzerswoning. Het hoofd der school kreeg pas in 1873 de woning naast het schoolgebouw.

Totdat de onderwijzer hierover de beschikking kreeg woonde hij nog, zoals voorheen, in de kosterwoning bij de kerk.

De rustend onderwijzer Ulrich Donia woonde daar nog in 1885.

Door de uitbreiding van het inwoneraantal, in het laatst van de vorige eeuw, lagen er, alleen in de Loop, een vijftal woonscheepjes. Ook stond een houten noodwoning bij de Abe Heringazijl, aan de noordzijde van de Groenedijk. Het stond met de voorzijde op de dijk en van achteren op palen boven de opvaart. De heesters in de berm van de weg zijn nog stille getuigen.

De behoefte aan woongelegenheid schijnt rond 1880 groot te zijn geweest en behoorlijke woningen waren er niet.

Andere aspekten uit het dorpsleven

Zoals ook elders heeft in Achlum wel eens armoede geheerst. Maar vaak niet in die mate zoals over andere plaatsen is geschreven. Voornamelijk in de veengebieden. Dit kon gedeeltelijk voorkomen worden door het vertrek van  vaak jonge mensen naar gebieden, waar wel werk was.

Zij die echter in een hulpbehoevende staat geraakten, waren vaak op de liefdadigheid van de bezittende klasse aangewezen. Zij die zelf niet meer in hun onderhoud konden voorzien door ouderdom of arbeidsongeschiktheid waren aangewezen op de vrijgevig­heid van anderen of de georganiseerde hulpverlening van de kerkelijke gemeente. In het rijksarchief worden de oudste diaconie boeken van Achlum en Hitzum bewaard. Zij bevatten behalve de inkomsten en uitgaven een heel kort verslag van de vergaderingen. Die gingen meestal over het aantal afgelegde huisbezoeken, maar verder reiken de verslagen niet.

Ook liggen er in het gemeente archief van Franekeradeel over rond de jaren 1800 enkele aanvragen voor hulpverlening. Deze aanvragen werden meestal gedaan door familie of bekenden van de in nood verkerende mensen.

Maar ook schreef de kerkvoogdij wel eens een briefje waarin zij de grietman attendeerde op een schrijnend noodgeval, waaruit blijkt dat de diakenen en de burgerlijke gemeente elkaar over en weer hielpen of eventueel aanvulden. Dit heeft geduurd tot de instelling van de Algemene Bijstandswet in 1963, voorzover wij uit de praktijk weten.

Zowel de kerk als de burgerlijke gemeente omschrijven niet de om­standigheden waarin de behoeftige verkeerde. We zouden graag geweten hebben hoe het leven er toen bijlag van hen, die zowel door ziekte, dood of ongeval in financiële nood verkeerden.

Ook de huisvesting moest bij schijnbaar uitzichtloze gevallen worden geregeld. Zo was er in het begin van de vorige eeuw een overeenkomst tussen de gemeente en de kerk over de verhuur van de diaconie­ woningen aan de Tanjabuurt. Thans dienende tot kleedlokalen van de sportvelden.

 

Op deze foto is de dobbe nog te zien

www.achlum.info

Toen de mannen van het begin van de bewoning in onze streek tot ongeveer het midden van de vorige eeuw het brood moest verdienen in de landbouw, en hij bijna of geheel niet kon lezen en schrijven was er weinig ontspanning voor hem. Zoals bijna overal was het drankgebruik in Achlum vrij algemeen. Velen woonden bij de boer of in een huisje in de onmiddellijke nabijheid van de boerderij.

De arbeidstijden waren lang. Ongeveer in het midden van de vorige eeuw kwam de afgraving van de terpen en het vervoer van de modder naar grotere schepen die het naar het lage midden en vooral naar Gaasterland brachten. De terpgravers hadden kortere werktijden en waren 's zondags vrij, wat een opleving in het verenigingsleven te Achlum meebracht.

In de eerste helft van de vorige eeuw werkten er een voor die tijd behoorlijk aantal arbeiders bij Westra in de leerlooierij aan de Dorpsstraat en was de dakpannenfabriek op gang gekomen. Dat deze arbeiders kortere werktijden hadden dan de boerenarbeiders en zondags vrij waren drukte zijn stempel op het dorpsleven, dat thans te niet is gegaan. Deze groep werd nog versterkt toen in het laatst van de eeuw de zuivelfabriek tot stand kwam. Alles tesamen ontstond er een belangstellende groep die maatschappelijk breed georiënteerd was, hetgeen voornamelijk tot uitdrukking kwam door de steun aan verenigingen van maatschappelijk belang zoals t.b.c.-bestrijding en de zorg voor maatschappelijk achtergestelden.

Een grote werkloosheid door slechte ecouomische omstandigheden is er te Achlum niet geweest. Wanneer er geen uitzicht op enige verbetering was bleef men ook niet in de toestand berusten door passief af te wachten tot er verbetering kwam. Nee, men vertrok naar plaatsen waar de vooruitzichten beter waren. Zo vindt men in alle werelddelen mensen die in Achlum zijn geboren.

De drinkwatervoorziening gaf in de droge zomers nog wel eens problemen. Het water was in het algemeen zout door het vrij gekomen water in de schutsluizen te Harlingen, wat het oppervlakte­water in de vaarten te Achlum bedierf. Nu was er een dobbe bij de kloosterterp, naast het kerkepad van de dorpsstraat naar het klaphekje bij de kerk. Voor de gezinswas en andere huishoudelijke werkjes haalde men water uit deze dobbe. Er was een loopplankje aangelegd naar het midden van de dobbe, zodat men altijd uit het midden water kon scheppen.

Anders was het met drinkwater. Dit kwam van het dak van de kerk. De kerk had een grote regenput in de tuin naast het kerkhof, voor de pastorie, gemetseld van ongeveer 3 bij 1½ meter. Boven op deze put stond een houten optrek met daarin een houten pomp. Hier werd goed regenwater verzameld. Elk kon er gebruik van maken. De koster van de kerk kwam enkele malen per dag om de inwoners van drinkwater te voorzien tegen een prijs van 1 cent per emmer.

Zoals iedere leefgemeenschäp had de Achlumer bewoner huis- en tuinafval, die thans door de reinigingsdienst wordt afgehaald. Dat was enkele tientallen jaren geleden niet het geval. Ieder moest voor zijn eigen afval zorgen. Men had daartoe in de meeste gevallen wel een afgelegen plaatsje achter in de tuin, waar dit opgehoopt werd. Het stelde verder niet zo veel voor, want kartonnen verpakking en glas in de vorm van flessen kwam nog maar weinig voor. Wel was het de enige plaats waar de wc-ton van het “hûske” werd heengebracht.

Maar de kerk had met haar pastorie en school wel een daarvoor aangelegde plaats. In het weiland van de pastorie boerderij in de hoek tussen Oude Loop en Dorpsvaart, waar thans een timmerbedrijf is gevestigd, bevond zich een kuil, waar de inhoud in werd gestort. In het begin van deze eeuw is er een vereniging in het leven geroepen die zich belaste met de afvoer van het huisvuil. Ook dit behoort tot de aspecten van het dorpsleven.

     
   
   

Verder >

< Terug naar Inhoudsopgave

©Klaas van der Pol, Drachten 1987 - VanderVelde.Net