De geschiedenis van

Achlum

  Overstromingen en Dijkaanleg

Met de beperkte middelen die men toen ter beschikking had, werd een voortdurende strijd gevoerd tegen de zee. Het resultaat was echter onvoorspelbaar; de natuur werkte niet altijd mee. Bij een zomer met rustig weer kon er een redelijke oogst worden binnengehaald. Maar voor de herfststormen kwamen moesten in de zomer reeds voorbereidingen worden getroffen.

De meeste landeigenaren hadden ervaring met de toestand die hen zou kunnen overkomen, maar desondanks konden zij weleens overrompeld worden door een zodanig natuurgeweld, dat alles werd verwoest.

De vele overstromingen die er in de eerste eeuwen hebben plaatsgehad kunnen we niet allemaal opnoemen. Daarom zullen we ons beperken tot enkele in het oog springende verwoestingen door natuurgeweld.

 
 
In het jaar 793[1] was er te Achlum een geweldige overstroming. Op de "zevende van de slachtmaand" overstroomde een groot deel van Friesland, nadat de nog zwakke dijken waren verbrijzeld, zo wordt ons meegedeeld. Veel mensen kwamen om.

Gelukkig stond het zeewater niet lang op de velden en de daarop volgende winter werden ze door "menigvuldig regenwater zodanig ververscht dat ze de volgende zomer uitstak in vruchtbaarheid" en "dat ondertusschen de smertelijke ondervinding van hun gedurig gevaar de Friesen aanleiding gaf om bedacht te zijn op de middelen die ter hunne bescherming dienen konden".

 

Het maken van nieuwe of het vergroten van reeds voorheen opgeworpen terpen kwam hun het "bekwaamste" voor, zo lezen we. Men hield het dus bij verhoging van de terpen.

Ieder zorgde voor zichzelf. Aan het gezamenlijk opwerpen van een zeedijk was men blijk­baar nog niet toe.

 

805

Twaalf jaar later, in 805 verkeerde het dorp in nood door een "gruwzaame watervloed" want op "de één en twintigste van de Wintermaand koste deze vloed een "ontallijke" zo staat er, "menigte beesten het leven".

Ook kwamen er vijfhonderd mensen om het leven en het water stond zo lang op het land dat de winterzaaiing erdoor verstik­te en er geen zomervruchten in de grond konden worden gebracht. Nu zullen niet alle omgekomenen Achlumers zijn geweest, maar toch zal ook het dorp zijn slachtoffers hebben gehad. Er is weinig fantasie voor nodig om er zich een voorstelling van te maken wat een kou en honger in die winter door onze dorpsgenoten is geleden.

 

Rond het jaar 1219 zijn er ook enkele overstromingen geweest zoals die op de zestiende van de Louwsmaand. De zee viel na het rijzen van de zon en bij volle maan met een noordwester storm "over en door de dijken" waardoor er duizenden mensen omkwamen.

De overlevenden waren genoodzaakt te vluchten zodat de kuststreek ontvolkt raakte. De bezittingen aan vaste goederen, die vaak niet van hen zelf waren, werden achtergelaten en men trok landinwaarts om daar het geluk te beproeven.

Het getal van hen die omkwamen was wel groot, maar we moeten niet vergeten dat het kerkhof van Achlum zo nu en dan veel groter is geweest. Groter dan volgens het inwonertal noodzakelijk was. Behalve het huidige kerkhof is de ten oosten daarvan liggende tuin ook als begraafplaats gebruikt. De tuin in de driehoek: begraafplaats, Slachtedijk en het kerkepad.

 

1290
  Met de grond van deze tuin is de begraafplaats in 1925 aan deze zijde verlengd en op gelijke hoogte gebracht met het oude bestaande gedeelte. Daarvoor werd de tuin van zijn bovenste laag aarde ontdaan. Na de afgraving heeft mijn pake de tuin als groentetuin gebruikt. Er zijn bij het spitten van de tuin veel beenderen en schedels van mensen bloot gekomen. Vooral aan de hoge zijde van de oude begraafplaats.

Hij had door de grote hoeveelheid altijd een emmer bij zich staan waarin de beenderen werden verzameld. Het waren voornamelijk grotere beenderen.

In de hoek van de tuin, bij het toegangshek naar de kerk, vond hij een bijna geheel intact zijnde mensengeraamte, toen hij een aardappelhoop van een winteraardelaag voorzag. De beenderen zijn in die tijd in een diepe kuil verzameld en met aarde toegedekt.

Hieruit blijkt dat Achlum, hoewel het een veel kleiner aantal inwoners had dan nu, wel eens veel meer doden heeft gehad dan normaal het geval was. Dergelijke overstromingen konden dit teweeg brengen.

 

Ook is bekend dat de overstroming van 1287[2]toen het eiland Griend in de Waddenzee tussen Harlingen en Terschelling het loodje moest leggen. Nu staat er het vogelwachthuisje op dat varende met de boot naar de eilanden Terschelling en Vlieland zichtbaar is. In de middeleeuwen is het eiland bewoond geweest en had voor 1215 een stadje met grachten en wallen, wat ook leed onder de stormen, die men op dit eiland uit de eerste hand had. Het was in 1287 dat het door het toenemend geweld der zee is verzwolgen en sindsdien spoorloos is verdwenen.

Om het geweld der zee te illustreren nemen we een andere bron die vermeldt dat de storm het eiland deed afbrokkelen en het "Stedeke Grint of Gryn" op het eiland van de gelijke naam aan het Vlie gelegen, zodanig door het water overviel dat er geen tien huizen bleven staan. De kerk met het koor en de leerplaats werden omver gesmeten. Ook "werden wallen en poorten met het verdere buitenwerk daardoor zodanig gestrooid en geslecht, dat ze na het aflopen bezwaarlijk te vernemen viel".

De oude toestand was dus niet terug te vinden en tot op de huidige dag liggen er op het hoogste punt van het eilandje nog stenen kennelijk afkomstig van deze gebouwen. We vermelden dit om aan te geven hoe ernstig de storm en het water tekeer konden gaan. De laatste overstroming in Friesland was in februari 1825. Daarover is veel geschreven in tijdschriften en boeken.

Griend

De overstroming heeft Achlum niet getroffen. Wel zijn in het zuiden van de provincie en in de kop van Overijssel de dijken doorgebroken waardoor het zuiden van de provincie onder water kwam te staan.

De Waterkolken achter de zeedijk in bijvoorbeeld Lemsterland getuigen van deze dijkdoorbraken. Het zeewater liep over het land tot ongeveer het midden van de gemeente Wonseradeel waar een man verdronk die te Woms schapen op het droge zou brengen.

Zoals eerder vermeld werd Achlum gespaard voor een over­stroming maar haar bewoners moesten zich nu wel beter verdedigen tegen het water dan voorheen.

Het spreekt vanzelf dat een deel van de hiervoor omschreven rampen het gehele westelijk deel van Friesland, dus ook het Achlumer grondgebied hebben getroffen. Immers dit gebied ligt daar waar de wester- en noordwester winden bij storm het hevigst toeslaan.

Uit dit feit valt te verklaren dat er op het grondgebied van Achlum maar liefst 18 terpen waren opgeworpen.

Zij waren niet allemaal hoog genoeg om bescherming te bieden bij stormweer, maar men trachtte toch door middel daarvan lijf en goed te behouden.

 

Dijkaanleg

   
Eén der laatste overstromingen was die van het jaar 1570, algemeen bekend als de "Allerheiligenvloed". Dit moet een zeer ernstige ramp zijn geweest.

Voor 1570 trachtte men de akkers droog te houden door er dijkjes aan te leggen wat niet altijd voldoende was. Voor een betere opbrengst zou de grond droog moeten liggen maar de tijd was toen niet rijp om dit gezamenlijk aan te pakken. De gemeenten gingen er zich ten laatste mee bemoeien, wat tot resultaat had dat vijf gemeenten: Menaldumadeel, Barradeel, Hennaarderadeel, Baarderadeel en Franekeradeel een overkoepelend orgaan in het leven riepen; de contributie Vijf Delen Zee en Slachtedijk[3] en om gezamenlijk een dijk op te werpen tegen de wateroverlast met een kantoor in Franeker, wat nu in Harlingen gevestigd is.

De gemeentelijke instelling op waterstaatkundig gebied kreeg verregaande bevoegdheden.

De Slachtedijk en de zeedijk aan de Waddenkust bleef voor de zee open liggen. Er is toen onderhandeld tussen deze landeigenaren met het waterschap Vijf Delen om dit gebied ook bij de Vijf Delen te krijgen. Het zou moeten helpen de zeedijk te verzwaren maar de Vijf Delen voelden daar weinig voor.

 

Dijkaanleg vóór de paalworm

Toen is de hulp ingeroepen van het Hof van Friesland die in 1546 opdracht gaf de landerijen en hun eigenaren tussen de Slachtedijk en de Waddenzee te registreren. Het register "Van Aanbreng" van 1546 is bewaard gebleven.

Nadat in 1570 een grote overstroming, de Allerheiligenvloed plaats vond en de realisering van een goede afdoende water­kering in de vorming van een zeedijk nog niet had plaats gehad stuurde de Spaanse overheid een man die een krachtige aanpak garandeerde.

Het was Caspar de Robles, iemand uit het Portugese dorpje Robles. Hij zou de zaken wel even op een rijtje zetten. Er wordt gezegd dat bij de aanleg van de zeedijk veel mensenlevens verloren zijn gegaan.

Er waren in die dagen edelen en landeigenaren die de overheid grote sommen geld ter beschikking stelden, waarvoor zij vrijbrieven kregen om van verdere verplichtingen, zoals daadwerkelijke arbeid, gevrijwaard te zijn. De overheid zat toen ook steeds in diepe geldnood.

Na een oproep `van Caspar de Robles gingen zij naar hem toe en toonden hem de vrijbrieven. Maar Robles wilde hier niets van weten. Hij zei in gebroken half Nederlands, half Duits terwijl hij de vrijbrief in het water gooide: "Daar drif de brif, kan ze slijk goed, anders moet je boer dijk" of woorden van gelijke strekking, daarmee bedoelende dat hij ze van het dijkwerken ontsloeg, wanneer hun brief het zeewater kon keren.

Hier en daar had hij galgen opgericht om er onwilligen aan op te hangen. Onze dorpsgenoot Frederick Offenhuysen heeft als gedeputeerde binnendijks van het waterschap de Vijf Delen Zee en Slachtedijken zijn medewerking verleend bij de totstandkoming van de huidige zeedijk. Zijn naam op de Stenen Man te Harlingen herinnert hieraan.

De zeedijk is bij de aanleg op een hoogte gebracht van 2.66 boven HAP. In de drie daaropvolgende eeuwen bleek verhoging steeds noodzakelijk, zodat de dijk in het jaar 1930 op 6.21 meter boven HAP was gebracht.

Link naar oudharlingen.nl

Caspar de Robles, de 'Stenen Man'

Harlingen

  De achtereenvolgende verhogingen geven wij hier door, zoals zij door provinciale waterstaat in het dijklichaam te Harlingen op gedenksteentjes zijn aangebracht.

1570 op 2.66        

1574 op 3.66 door Caspar de Robles

1734 op 4.47

1883 op 5.12

1930 op 6.21

 

 
Hier zien we dat de zeedijk in de loop van drie eeuwen 3.50 meter hoger is gemaakt wat noodzakelijk werd geacht.

Dit komt ongeveer overeen met wat we eerder schreven over de conclusie van ingenieur D.F. Wouda in zijn boekje Afwatering van Friesland over het zeeniveau dat steeds hoger werd ten opzichte van het land.

Wanneer nu drie eeuwen voor het begin, waarop wij onze berekening baseren (1570) de zee zoveel lager was dan de laatste eeuwen zou een bescherming door een hoge dijk niet noodzakelijk zijn geweest.

De zee kon bij een uitzonderlijke hoogte door kleine dijkjes gekeerd worden.

Bij een langzaam hoger worden van het zeeniveau zijn de eerste lage terpen aangelegd. Deze hoogte zou in het begin voldoende zijn geweest.

 

De Slachtedijk

Grenspaal aan de Slachtedijk tussen Wommels en Franeker

Fotocollectie Tresoar

We zullen ons verder bepalen bij de slaperdijk of Slachtedijk in ons dorpsgebied, die in de 12e en 13e eeuw is aangelegd.

De mening heeft algemeen postgevat dat de kloosters de Slachtedijk hebben aangelegd. Gezien de situatie in Achlum ben ik deze mening niet toegedaan, want het klooster hier in onze omgeving Ludingakerk bij Harlingen dat in 1157 werd gesticht, ligt buitendijks van de Slachtedijk.

Het was een invloedrijk klooster dat landerijen bezat van Weidum tot het eiland Texel. Het zou er zeker voor gezorgd hebben dat zij binnen de bescherming van de dijk was komen te liggen. Zij had kunnen bewerkstellen dat het tracé van de Slachtedijk ten westen van haar klooster was komen te liggen, waardoor zij bescherming kreeg.

Ik meen dat de landeigenaren de eerste aanzet hebben gegeven tot de aanleg van de Slachtedijk.

Door de dijk wordt het grondgebied van Achlum in tweeën gedeeld. Het westelijk deel wordt buitendijks gebied en ten oosten hiervan is het binnendijks gebied genoemd.

Het is niet duidelijk waarom een deel van het dorpsgebied zich bij het waterschap Vijf Delen heeft gevoegd en niet het gehele dorp.

De Slachtedijk vormt tussen Kiesterzijl en de Abe Haringazijl een scheiding tussen het grondgebied met de boerderijen 14, 15, 16, 17, 20 en 21 (zie kaart op blz. 45) die bij het waterschapVijf Delen behoren.

De andere boerderijen 32, 33, 37, 38 en 39 lagen in ieder geval dichter bij de zee.

Dit geldt weer niet voor de dijk van Abe Haringazijl in de richting Cubbaart, waar de Slachtedijk naast een bestaand vaarwater kwam te liggen dat uiteraard steeds een scheiding was tussen de eigendommen.

Vanaf Kiesterzijl zijn er slechts twee terpen die in de Slachtedijk zijn komen te liggen: de terpen F en G. Dit zou de conclusie kunnen wettigen dat het eerste begin van de aanleg van de Slachtedijk is geschied langs de grens van hun eigendommen en niet van terp tot terp, waar zij vermoedelijk zelf op woonden. Dikwijls was er nog een slinke of vaart gelegd. In ons dorp, met een terp, heeft men de terp niet in de Slachtedijk gevoegd, maar de dijk rond de terp met klooster en kerk aangelegd. Hierbij kan de vraag gesteld worden of bij de aanleg van de Slachtedijk het bestuur wel met de aanleg accoord ging.

Het is net af men heeft gedacht: “Je blijft van de kerk en de dodenakker af". Door de dijk werd de kerk als het ware aan drie zijden ingebed in de waterkering. Alleen de noordzijde kreeg geen zeewerende dijk, maar werd in bescherming genomen door het water­schap Vijf Delen.

Nabij de ongeveer haakse bocht in de Slachtedijk, ten westen van het dorp, komen de Groendijk uit de richting Pingjum en de Slachtedijk bijeen.

Abe Heringazijl

Op de plaats waar deze dijken bijeen kwamen bevond zich een waterkerende sluis met brug, genaamd Abbe Heringazijl.

Zo lagen er vanuit richting Harlingen gezien, twee waterkerende sluizen in het verlengde van elkaar, de Abbe Heringazijl en de Schapetille. De vroegere keersluis in het Abbe Heringazijl had tot taak bij overstroming het gebied achter de Groenedijk tegen het zeewater te beschermen. De rondweg, die men vanaf de Groenedijk tot het dorp in 1970 heeft aangelegd, moet nu deze functie vervullen. Uit de wijze waarop de Groenedijk op de Slachtedijk aansloot, namelijk door een bruggetje met een keersluis, kon worden opgemaakt dat de aanleg van de Groenedijk van een latere datum is.

De verwijderde brug met keersluis heette van ouds blijkens oude kaarten en geschriften Abbe Heringazijl, hoewel hij in de omgang niet als zodanig wordt genoemd. Hij is meer bekend als Avesearing maar daar werd vermoedelijk alleen mee bedoeld de er naast liggende opslagplaats tussen de Harlingervaart en de Slachtedijk. Er lag op de opslagplaats meestal grind voor onderhoud van wegen en in de herfst bieten en andere landbouwvruchten die vervoerd moesten worden. Ook werd de opslagplaats voor bouwmaterialen gebruikt.

Door verbreding van de rijweg van de Slachtedijk is de opslagplaats verdwenen.

Hoewel het ontstaan van de Slachtedijk, zoals wij zagen, groten­deels te danken was aan de activiteiten van grondbezitters en pachter, was men toch niet geheel tevreden met de toestand. Vandaar dat het burgerlijk gezag de situatie met intense belangstelling volgde.

In 1579 traden de staten van onze provincie toe tot de Unie van Utrecht. Enkele malen wordt in die tijd een zekere Hector den Hoxwier genoemd, een lid van het Hof van Friesland. Deze heeft er aan mee gewerkt dat er een instructie kwam voor de Slachtedijk die heeft gegolden van 1538 tot 1868. Daarna zijn de voorschriften geheel gewijzigd en herzien.

Ieder der Vijf Delen of gemeenten, kreeg een gedeelte van de Slachtedijk toegewezen voor onderhoud. Deze gedeelten werden aangegeven door het plaatsen van blauwe stenen. Meermalen is de indeling in onderleg gewijzigd.

Eén van de grensscheidingen tussen twee onderhoudsplichtigen is, voor zover bekend de Schapetille geweest.

Vele jaren was het gedeelte lopende van de Schapetille over de Lollumervaart naar de Grote en Kleine Wiske in onderhoud bij het klooster. Ook is verscheidene jaren de gemeente Menaldumadeel verantwoordelijk geweest voor het onderhoud.

Er stonden aan de Slachtedijk meer blauwe stenen voor afbakening maar bij de verbreding van de rijbanen in de jaren, voor de tweede wereldoorlog, zijn er door de grondwerkers vaak geulen naast de blauwe stenen gegraven, waar de stenen horizontaal in werden gelegd. In de toekomst kunnen deze stenen wel eens bij graafwerkzaamheden te voorschijn komen.

Kaart van Pieter Idserts Portier, Tresoar

Smidstille

De eerder genoemde instructie van 1538 van de Slachtedijk waarin Rector van Hoxwier de hand heeft gehad, voorzag in veel dingen en getuigde van een vooruitziende blik. Zij bepaalde de hoogte van de dijk, die moest "striken mei" de hoek westelijk van Julius Tichelwerk te Kiesterzijl. Waar dit was, is ons niet bekend. Het tegenwoordige peil van het FZP (Fries Zomerpeil) bestond toen nog niet. Dat kwam pas veel later.

Onder de Schapetille (Smidstille) is een peilschaal voor het water in de dorpsvaart aangebracht die het Fries Zomerpeil aangeeft. Friesland heeft een eigen waterpeil dat zes en zestig centimeter beneden het Nieuw Amsterdams Peil, NAP, ligt.

Welk peil goed was voor het goed functioneren van de Slachtedijk, hetzij als waterkerende slaperdijk, of als rijweg, werd in instructie verder geregeld. De weg werd dan "geschouwd", d.w.z. er werd toezicht gehouden en degene die niet aan zijn verplichtingen had voldaan, werd hiervan op de hoogte gesteld.

De wagensporen moesten voor een vastgestelde datum in het voorjaar worden geslecht. Wanneer de kruin van de weg niet op de gestelde hoogte was, moest men er voor zorgen dat men alsnog aan de voorschriften voldeed. De benodigde grond mocht niet uit de oostzijde worden gehaald. Dit zou immers de stevigheid aan de dijk verzwakken. Gedacht werd dat de watervloed vanuit de Waddenzijde op de Slachtedijk zou komen te drukken.

Vandaar dat het talud aan de westzijde van de dijk, vanaf tot het dorp schuiner loopt dan dat aan de oostelijke en dat de voet hier en daar lager ligt dan het maaiveld van het naastgelegen land. De reden hiervan is dat de grond is gebruikt voor ophoging van de kruin. De oostzijde vertoont geen oneffenheden en afgravingen, zoals nu nog te zien is.

Bij de Groendijk lag het profiel anders. Daar bevond zich aan de oostzijde een vrij diepe opvaart zodat bij de waterdruk vanaf de Waddenzee het dijklichaam gemakkelijk in de erachter liggende opvaart kon worden geschoven. Voorzorgsmaatregelingen zoals bij het waterschap Vijf Delen Zeedijken, binnendijks, zijn hier niet genomen. Deze vaart is thans gedempt.

Zoals gezegd liep de Slachtedijk vanaf Herbayum tot aan Abbe Heringazijl vrijwel evenwijdig aan de zeedijk. Vanaf het laatst genoemde zijl buigt hij af in oostelijke richting tot voorbij Cubaard. Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat de laatste dijkdoorbraak in 1825 te Blankenham en de Lemmer het lage middengedeelte van Friesland onder water deed staan. Het laatste gedeelte van de Slachtedijk moest dus het noordwestelijke deel van de provincie tegen zulk een ramp beschermen.

In het begin van de bewoning in deze streek hebben de bewoners dit blijkbaar onderkend en Paijezijl sluizen gegeven. Over het onderhoud van de sluis aan de zuidkant van Westergoo Paijezijl, is bekend dat zij door de boerderij van de Paije familie werd onderhouden. Meestal zorgde in die dagen de bewoner van een naastgelegen boerderij voor de oeververbinding.

Er kwam verandering in zo blijkt uit een oud bekend stuk, dat betrekking heeft op bemiddeling van dezelfde Hector van Hoxwier van 1539, over het onderhoud van de brug met sluis.[4]

  "Voor hem verschenen", zo staat er, "De volmachten van Franeker en Franekeradeel, het Payegoed en het convent van Achlum".
  Men kwam overeen dat de gemeente de brug zou vernieuwen, waarna het onderhoud voor rekening van het Payegoed kwam.

Het convent van Achlum moest de sluisdeuren sluiten bij overstroming; "Mit Ketenen ende Sloeten" zo stond geschreven.

In 1552 was de brug weer in verval geraakt en was dringend aan vernieuwing toe. De volmachten van het Payegoed, de kinderen van Paye, waren vermoedelijk nog niet handelingsbevoegd. Zij kregen 75 florijnen van andere eigenaren en 97 van Franeker en Franekeradeel. Laatstgenoemden namen op zich er voor te zorgen dat de kolk droog kwam te liggen. Bij een grote vernieuwing van een brug wordt er altijd een kolk rond de voet van de brug aangelegd zodat de fundering van de brug onder water vernieuwd kan worden.

De brug schijnt dus erg slecht te zijn geweest.

Deze toestand is in de loop van de eeuwen niet gelijk gebleven want in 1835 bij het vaststellen van de onderhoudsplicht van bruggen en wegen werd bepaald dat 3/4 deel van het onderhoud van de brug voor rekening van de florijnplichtigen kwam.

Andere bruggen kregen eveneens op tijd hun onderhoud. Maar het onderhoud werd wel eens verwaarloosd zodat de algehele opbouw vanuit de fundering noodzakelijk was. Zo werd de Schapetille in 1728 geheel vernieuwd. Niet alleen de bruggenhoofden, maar ook de sluisdeuren werden geheel vernieuwd. De uitsparingen of deurkassen zijn nog onder het wegdek van de brug aanwezig. De deuren zijn toen buiten gebruik geraakt, door bij hoog water overdwars balken aan te brengen die hetzelfde effect hadden. Om nieuwe deuren aan te brengen was blijkbaar te kostbaar.

In het bruggenhoofd van de Schapetille bevindt zich een steentje met het jaartal 1893[5]: Er zijn toen weer herstelwerkzaamheden verricht.

Toch is het onderhoud van de bruggen in de Slachtedijk niet altijd geheel in handen geweest van het Waterschap Vijf Delen, want er is een administratie bewaard van 1752 tot 1813 van een vijftal boeren uit deze omgeving, die een commissie hadden gevormd welke tot doel had een drietal bruggen te onderhouden.

Het waren de brug met sluizen Koetille, Abbe Heringazijl en de Schapetille. We zullen ons beperken bij de beide laatste, omdat deze op het grondgebied van Achlum liggen.

Onder de commissie van vijf boeren waren er twee Achlumers: Fedde Jacob Strikwerda wonende aan de Groenedijk op de grens met Wonseradeel, en Pier Aukes Draisma op Groot Ludum, wiens zoon Ulbe Piers Draisma later een voorname rol speelde bij de oprichting van de assurantie maatschappij Achlum. De vader Pier Aukes heeft al die jaren de administratie van de commissie bijgehouden.[6]

Vanzelfsprekend kon de commissie niet zonder inkomsten. Die kwamen van de boeren uit de omgeving. We vinden daarin de namen van Ieb Pieters op de Kloosterplaats die voor 135 ½ pondemaat afdroeg. Op Monnickenbildt woonde Claes Jansen en droeg voor 98 ½ pondemaat bij.

De buurtschap Goorlum vermeldt twee plaatsen namelijk Groot en Kleine Wiske waar Oeds Jans en Sybren Paltes woonden, maar de twee andere boerderijen van Goorlumerburen worden niet genoemd. Het Heech Hiem werd bewoond door Reinder Reinders. Hij betaalde voor 67 ½ pondemaat. Ook kleinere gebruikers van landerijen betaalden mee, want in 1738 betaalde de bekende Klaas Gerrits Wieringa (Klaas Kunst) 7 ½  pondemaat. Deze 7 ½ pondemaat schijnt zijn eigendom te zijn geweest, want hij woonde op een veel grotere boerderij van professor Venema (35).

We noemen hier maar enkele.

Trouwregister Hervormde gemeente Arum, 1792
DTB nr: 796, 1749 - 1810
Vermelding: Bevestiging huwelijk van 25 november 1792, Arum

Man: Fedde Jacobs, Achlum
Vrouw: Aafke Wiebes, Arum

Huwelijksakte Franekeradeel, 1826
Man: Ulbe Piers Draisma, oud 41 jaar, geboren te Achlum
Ouders: Pier Aukes Draisma en Tjietske Ulbes Haitsma
Vrouw: Baukjen Jans Hoitinga, oud 41 jaar, geboren te
Workum
Ouders: Jan Ages Hoitinga en Hylkjen Willems
Datum: 19 november 1826, akte nr. 30
Trouwregister Hervormde gemeente Tzum, 1798 DTB nr: 286, 1647 - 1811 Vermelding: Bevestiging huwelijk van 20 mei 1798, Tzum Man: Pieter Wijbes, Tzum Vrouw: Akke Feikes, Achlum NB: Hij is dienstknecht bij Ids Pieters

Trouwregister Gerecht Franekeradeel, 1749 DTB nr: 272, 1591 - 1771 Vermelding: Bevestiging huwelijk van 5 juni 1749 Man: Sybren Palses, Achlum Vrouw: Jouwerke Sipkes, Hitzum NB: Hij is huisman
Ondertrouwregister Gerecht Franeker, 1717 DTB nr: 247, 1700 - 1720 Vermelding: Ondertrouw van 25 september 1717 Man: Claas Gerryts, Achlum Vrouw: Geiske Dircks, Franeker
Ondertrouwregister Gerecht Franeker, 1746 DTB nr: 249, 1741 - 1763 Vermelding: Ondertrouw van 23 juli 1746 Man: Reinder Reinders, Franeker Vrouw: Aaltje Martens Gauwma, Franeker NB: wolkammersgezel
 
Van de gedane uitgaven tekenen wij aan:

1738. Pyter Siemons was smid en ontving een bedrag voor het maken van ijzerwerk en spijkers voor de Abbe Heringazijl en de Schapetille. De spijkers werden in die dagen met de hand gesmeed. Door het uurloon waren ze niet goedkoop.

In datzelfde jaar op 5 maart werd betaald aan de weduwe van Klaas Hardebeek "8 gulden 3 stuivers wegens verdienste door haar wijle man in leven gedaan aan voornoemde zijlen". Bij het lezen van iets dergelijks komt de ernst van het leven om de hoek kijken, want deze man was blijkbaar overleden zonder dat hij bijtijds zijn wereldlijke zaken had kunnen regelen. Een vrouw had in die dagen geen inkomen, wanneer zij bij overlijden van haar man achterbleef.

Op 14 november 1781 ontvangt Ansche Yntes 7 gulden terzake verdiende arbeidsloon wegens het teren van de drie onderhorige zijlen.

Rommert Pyters schijnt ook smid te zijn geweest, want hij komt in deze functie ook enkele malen in de boeken voor. In 1803 zien we Eke Pieters als smid verschijnen. Het is waarschijnlijk geen gewone smid want er staat "grofsmid", wat dit ook mag zijn. De naam Eke komt ons bekend voor want later woont in hetzelfde pand Tjeerd Ekes hetgeen de oud Achlumers doet denken aan de naam Eke van der Velde.

Smidse te Achlum

Zie: http:www.vandervelde.net/tjeerd

     
  Om de administratie te vergemakkelijken voor de gecommitteerden wisten ze hoe zij dit appeltje moesten schillen. In 1812 en 1813 maakten zij gebruik van de diender of veldwachter in het dorp de heer Pieter Haijes Robijn. Hij diende voor 15 gulden in het jaar om te zorgen voor de incasso bij de florijnplichtigen en hem viel de eer te. beurt om de omslag op te maken over de pondematen land die men in gebruik had.

Er zijn tijdens het beheer van deze gecommitteerden geen grote werken aan de tillen uitgevoerd. Het bleef bij gewoon alledaags onderhoud. Grote vernieuwingen waren vermoedelijk ook niet nodig want in 1728 was de Schapetille geheel vernieuwd. We zien dan ver­der dat in 1737 wordt betaald aan Hessel Beyma 6 gulden 10 stuivers voor geleverde steen.

Aan dezelfde man: voor levering van 120 wrakke pannen 3 gulden en 12 stuivers. Ook aan Beyma: 20 geleverde moppen (steen) en cement. "De timmerman Hessel Beyma komt in die jaren in de boeken herhaaldelijk voor. Het is echter opvallend dat er telkens wrakke pannen worden geleverd, waarmee in die dagen schijnbaar de bruggenhoofden werden opgezet, hetgeen duurzaam was en een stevige constructie gaf. R. Boekholt ontvangt 8 gulden, 4 stuivers terzake verteringen van gecommitteerden. Bij het vergaderen kon men toen ook niet op een droogje zitten. Ook omstreeks die tijd, het was 11 maart 1737, werden er verteringen gemaakt bij de hospita van De Bogt te Franeker.

 

Het was echter niet één en al waterkering wat er te vermelden was. In het jaar 1672 bedreigden vijandige oprukkende troepen via Munster in Duitsland de vesting Coevorden en onze steden.

Van overheidswege werd een oproep gedaan om weerbare mannen te mobiliseren, maar de animo was niet groot. Het was ook geen kleinigheid als ongeoefenden een geoefend leger dat in aantocht was tegemoet te treden. De overheid besloot toen het lage midden van de provincie onder water te zetten om zo de vijand te keren. Gedeputeerde Staten gaven opdracht de sluisdeuren open te zetten. Het zoute water stroomde binnen. Dit gevoegd bij het overigens reeds aanwezige brakke water, had tot gevolg dat in Achlum lange tijd zout in de bodem bleef. Voor het lage midden van de provincie helemaal een ramp![7]

De Slachtedijk, gezien vanaf de Schapetille in de richting Arum, thans Monnikenweg, lag eertijds hoger dan thans het geval is. In het begin van deze eeuw was het duidelijk dat de erven van de daaraan staande woningen lager lagen dan de kruin van de weg. Door vernieuwingen aan de rijweg is deze lager komen te liggen, zodat deze op vrijwel gelijke hoogte kwam te liggen met de erven.

Ter hoogte van de kerk is de Slachtedijk ook verlaagd, maar hier had men tevoren toestemming voor gevraagd. In het gemeentearchief is correspondentie aanwezig, gevoerd tussen de kerkvoogdij en het waterschap Vijf Delen. In 1821 verzocht de kerkvoogdij de Slachtedijk te mogen afgraven "tot zekere hoogte" om het achterland beter te doen afwateren. Wat nu die "zekere hoogte" was staat er niet bij. Er werd toestemming verleend onder voorwaarde: "Niet lager af te graven dan 30 duim boven de vereiste hoogte van de overige Slachtedijk". De Slachtedijk was vermoedelijk ter hoogte van de kerk even hoog als het kerkhof thans ligt.

De kerkvoogden hadden blijkbaar belang bij verlaging van de Slachtedijk maar wij kunnen op dit hoge punt het belang van afwatering niet begrijpen.

Later is de terp afgegraven.

Ter hoogte van het Jonkerschap lag er naast de Slachtedijk, langs de woningen van het Jonkerschap, een voerpad.

 

  Sinds mensenheugenis heeft de kerk van Achlum het recht het grasgewas van de Slachtedijk te verhuren. Hetzelfde gebeurt in de andere dorpen waar de Slachtedijk langs loopt.

Ten behoeve van de pachter heeft ook de kerk van Achlum een zogenaamd dijkhuisje halverwege het dorp en Kiesterzijl staan. Het geheel wordt verhuurd aan belanghebbenden. Andere delen van zowel de Groenedijk als de Slachtedijk aan de andere zijde van het dorp werden tot de 2e wereldoorlog eveneens door de kerk verpacht.

De vorige eeuw zijn er elders processen gevoerd tussen het waterschap de Vijf Delen als eigenaar van het dijklichaam, de kerk als verpachter van het grasgewas en de gemeente als beheerder van de rijbaan. De vraag was toen of er een veekering overdwars, over de Slachtedijk, mocht worden aangebracht.[8]

Op gezette tijden werd de dijk gecontroleerd door een daartoe verzochte commissie namens het waterschap. Met deze controle kreeg de kerk ook te maken vanwege het niet in orde houden van de Slachtedijk tussen het dorp Achlum en Kiesterzijl.

Zij ontving in 1842 per brief een aanwijzing van de grietman van Franeker omdat de kruin van de dijk bij de schouwing niet in orde was bevonden.

De rijsporen, zo schreef de grietman, waren door grond uit de zijkanten en bermen opgevuld, waardoor de rijbanen smaller, te smal, waren geworden. De sporen hadden beter door materiaal van elders kunnen worden aangevuld. De verhuur van het grasgewas bracht enig voordeel op zo stelde men. Daardoor konden de kerk­voogden de rijweg in goede staat houden.

 

 
     
     
     
     
     
     
     
     


[1] Tegenwoordige Staat

[2] Tegenwoordige Staat

[3] Binnendijken en Slaperdijken in Friesland, ing. K.A. Rienks en ing. G.L. Walther

[4] Binnendijken en Slaperdijken van Friesland

[5] Binnendijken en Slaperdijken van Friesland

[6] Particulier archief van Draisma’s, gemeentearchief van Franekeradeel

[7] Verdediging van Friesland 1672 – 73 van W.E. van Dam van Esselts

[8] Kerkelijk Archief

  Verder naar de 38 Stemhebbende Boerderijen >

< Naar inhoudsopgave

   

©Klaas van der Pol, Drachten 1987 - VanderVelde.Net